Tekst Sandra Genet
Foto Marina Gerrits

Ik probeer goed aan te voelen hoe die patiënt en zorgverlener daar op de zitting zitten. Beiden moeten alle kansen krijgen hun verhaal te vertellen.

“Meestal heb ik er baat bij dat ik ook als advocaat tuchtzaken heb meegemaakt. Kort gezegd probeert een advocaat de zwakke punten onder tafel te werken en de sterke punten naar boven te halen. Die sterke punten zijn afkomstig vanuit alles wat er maar voor handen is om de cliënt zo goed mogelijk te vertegenwoordigen: Europees recht, Verdrag voor de rechten van het kind, noem het maar op. Een rechter wil juist die feiten weten waarop een advocaat misschien geen nadruk wil leggen.”

“Rechters willen juist al het materiaal boven tafel hebben om de zaak goed te beoordelen. Alleen dan kunnen ze de feiten vaststellen en een oordeel vormen.”

“Ik heb als advocaat ongelooflijk veel tuchtzittingen gedaan. Die 500 zittingen ga ik niet meer overtreffen als lid-jurist voor de tuchtcolleges.” Willemien Kastelein is lid-jurist. In een vorig leven was ze advocaat en stond ze vooral zorgverleners bij in allerlei rechtszaken, waaronder het tuchtrecht. Daarnaast werd ze ook wel eens gevraagd door patiënten. Alhoewel, een vorig leven: “Je neemt altijd jezelf en je bagage mee.”

“De kwaliteit in het tuchtrecht is in mijn beleving hoog. Dat vond ik ook al als advocaat, niet omdat ik nu lid ben van het tuchtcollege. Ik ben hier niet als lid-jurist gaan werken om wat recht te zetten, sterker nog, ik dacht: ik ga er heel veel leren. Ik vind het soms best ingewikkeld dat tuchtrechters op extremen worden afgerekend. We handelen in het tuchtrecht naar eer en geweten, waar mogelijk met empathie tijdens onze zittingen en uitspraken. Maar daarin zijn rechters niet onfeilbaar. Misschien zijn ze soms te streng, misschien soms te mild. Alles heeft twee kanten. En als een van de partijen het niet eens is met de uitspraak, dan kan er in hoger beroep nieuw licht op geworpen worden. In andere rechtssoorten is dat niet anders. Daar heb je soms zelfs drie instanties, zoals in het strafrecht.”

Afbeelding van lid-jurist Willemien Kastelein

Bovendien zitten er in het regionaal tuchtcollege altijd drie zorgverleners c.q. beroepsgenoten.
“Ieder lid probeert volgens mij goed mee te nemen hoe een zorgverlener en een patiënt daar in de zittingszaal zitten. Alleen de andere leden kijken weer vanuit hun ervaring als arts, verpleegkundige, fysiotherapeut of als rechter. Dat de drie leden-beroepsgenoten in het college hetzelfde beroep uitoefenen is juist de kracht van het tuchtrecht. Verder moet het juridisch en procedureel gewoon kloppen, daar letten de voorzitter en het lid-jurist op. Zij kijken naar de jurisprudentie: wat is er in andere vergelijkbare zaken beslist? Hoe dan ook, de leden-beroepsgenoten bepalen de inhoudelijke norm van de beroepsgroep, dat doen wij juristen niet. Vaak zijn we het in meerderheid in grote lijnen wel met elkaar eens, maar er is ook wel eens discussie. Als wij als juristen aarzelen over de beroepsnorm en hoe streng we in deze situatie moeten zijn, dan varen wij op de leden-beroepsgenoten.”

“Het tuchtrecht is van de zorgverleners, niet van ons! Het geeft zoveel mogelijkheden om de kwaliteit van de zorg te beoordelen en te verbeteren, veel meer dan het strafrecht en het civiel recht. Voor een beroep dat zoveel gevolgen kán hebben op het leven van mensen, is dit toch een goede manier om de kwaliteit van zorg te bewaken.”

Kun je dat toelichten?
“In het civiel recht kunnen patiënten alleen klachten indienen als het om een schade gaat die bewijsbaar voortkomt uit de fout die gemaakt is. Soms gebeuren er verschrikkelijke dingen met een patiënt, maar is er geen relatie te leggen met de behandeling of juist het achterwege laten van een behandeling. Bijvoorbeeld omdat de patiënt daarvoor ook al veel klachten had. Dan loopt een patiënt vast en staat daar met lege handen. Dat is nog ingewikkelder bij het strafrecht, omdat daar aan een heel nauw omschreven delict moet worden voldaan, bijvoorbeeld aan dood door schuld. Dat is altijd ernstig. Ook hier kan blijken dat het niet altijd bewezen kan worden. Bij het tuchtrecht doet het er niet toe of er schade is of niet. Daar moet het duidelijk worden of een zorgverlener conform de richtlijnen van de beroepsgroep heeft gehandeld. Dat is een heel andere manier van kijken. Strafrechters of tuchtrechters bij de advocaten hebben overigens wel de mogelijkheid om (een beperkte) schadevergoeding op te leggen. Die optie zou hier ook eens onderzocht moeten worden.”  

“Voor een beroep dat zoveel gevolgen kán hebben op het leven van patiënten, is dit toch een goede manier om de kwaliteit van zorg te bewaken.”

In klachten over bejegening in het tuchtrecht is bewijslast soms ook moeilijk.
“Ook hier geldt dat rechters alleen een oordeel kunnen vormen als ze feiten kunnen vaststellen. Soms kunnen wij de reacties die patiënten over proberen te brengen niet vaststellen. Dan zeggen ze: ‘de fysiotherapeut zei dit’, ‘negeerde me’, ‘ik kon geen afspraak maken’. Als wij er niet bij zijn, er geen getuigen zijn, geen aantekening in het dossier of geen opnames van gesprekken zijn, en de fysiotherapeut ontkent, kunnen wij in zo’n klacht geen gegrondverklaring uitspreken. Dat is heel onbevredigend voor patiënten. Andersom is dit voor de zorgverlener ook moeilijk als hij ervan overtuigd is dat hij het niet gezegd heeft.” 

Zou het anders kunnen bij dit soort zaken?
“Ik heb zelf wel eens het voorstel gedaan om het vooronderzoek een andere plaats in de procedure te geven. Secretarissen van het tuchtcollege zouden een vooronderzoek kunnen doen vóórdat er verweer is gevoerd. Zij hebben al een mediationopleiding achter de rug, en zijn gewend om vanuit die positie niet te oordelen. Op het moment dat een zorgverlener al een verweer heeft ingediend, wordt het vaak nog moeilijk om de zaak met mediation te schikken. De hakken staan dan vaak al in het zand. Mogelijk krijgen we wat zaken van de rol af met de juiste timing als we dat vooronderzoek ná het klaagschrift en voor een verweer zouden doen, én heeft dit een gunstig effect op de beleving van partijen. Een idee voor een pilot?”

“Verder denk ik dat we nog meer duidelijkheid moeten geven over dingen die voor ons zo klaar als een klontje zijn. Niet iedereen weet waarin ze terecht komen. Noch in de manier waarop je een klacht indient, noch in de mogelijkheden en de onmogelijkheden binnen het tuchtrecht. Patiënten komen vaak met hooggespannen verwachtingen naar een zitting. Zij vinden hun klacht zelf goed navolgbaar. Die voorlichting ligt op het bordje van de tuchtcolleges, maar ook rechtsbijstandsverzekeraars zouden hierin een rol kunnen hebben. Zeker bij zaken die tot teleurstelling zullen leiden. En tegenwoordig kunnen ook onafhankelijke tuchtklachtfunctionarissen patiënten een realistischer beeld geven.”

Ik kan me zeker ook voorstellen wat zo’n brief van het tuchtcollege over een klacht die op de deurmat komt teweeg brengt bij een zorgverlener. Dat een zorgverlener denkt, ‘wie was die patiënt?’ ‘Hoe lang is dit geleden?’ ‘Hoe gaat dat met zo’n procedure?’ Dat is wel een heel rauwe confrontatie met de werkelijkheid, namelijk dat er een klacht tegen je is ingediend.”

“Op het moment dat een zorgverlener al een verweer heeft ingediend, wordt het vaak moeilijk om de zaak nog met mediation te schikken. De hakken staan dan in het zand.”

In een andere serie interviews over de beleving bij de tuchtrechtprocedure in dit jaarverslag kwam de opmerking langs: ‘we vonden enkele leden tijdens de zitting zo streng kijken’. Ook non-verbaal gedrag kan belangrijk zijn voor partijen tijdens een zitting.
“Er is niemand die met plezier naar het tuchtcollege gaat. Daar zien mensen enorm tegenop en ze zijn over het algemeen blij als de zitting achter de rug is. Collegeleden proberen neutraal te zijn. Ik heb soms best een expressief gezicht waarmee ik onbedoeld ongeloof of scepsis uit kan stralen. Of dat terecht is, is vers twee. We proberen onbevooroordeeld te zijn, geven iedereen de ruimte en respect, en het kan best zijn dat we daardoor onbedoeld een vlak of streng gezicht trekken, omdat we wellicht een negatieve emotie bij een vraag of antwoord niet willen laten zien. We zijn allemaal mensen.”

“Ik had gisteren een zitting waarbij een partij zei, ‘ik ben bloednerveus’. Dat begrijpen we ook goed. Voor beide partijen is zo’n zitting moeilijk. Maar er is eerst een schriftelijke ronde geweest, vaak ook een vooronderzoek [niet te verwarren met het eerder genoemde vooronderzoek-idee],  en dan heeft de aangeklaagde zorgverlener de kans bij het college dat de zaak moet beoordelen uit te leggen wat hij gedaan heeft en waarom.”

“Wij proberen als tuchtcolleges het handelen van de zorgverlener die er echt verantwoordelijk voor was te beoordelen, hoe lastig ook met ketenverantwoordelijkheid. Soms staat degene met de minste ervaring voor de moeilijkste beslissing. Daar hebben we begrip voor. Ik kom die zaken best veel tegen waarin een A(N)IOS midden in de nacht dit soort beslissingen moet nemen, met een supervisor op afstand. Dus het is niet zo, wij oordelen zonder u of over u! Tel hierbij op dat de tuchtcolleges tijdens de procedure bereikbaar zijn voor allerlei vragen. Kom daar nog maar eens om in deze tijd. Ter vergelijking, bij geschillencommissies is het me nog nooit gelukt een inhoudelijk betrokken iemand aan de lijn te krijgen, dat zijn zeer formele organisaties. En wat ook goed is om te weten: we evalueren iedere zitting na afloop in raadkamer. Daarin spreken we de dingen die tijdens de zitting opvielen naar elkaar uit.”

Betrap je jezelf nu als lid van het college wel eens op gedrag waar je je eerder als gemachtigde aan ergerde? Of gebruik je die ervaring juist om dat te vermijden?
“Allebei! Gisteren dacht ik nog, ik heb me teveel laten leiden door mijn ergernis over het vorige antwoord dat ik op zitting kreeg. Ik kan er bijvoorbeeld heel slecht tegen als ik denk dat iemand niet de waarheid spreekt. Maar dat is niet goed. Eigenlijk heeft dat meer met mijn karakter te maken, dan met mijn ervaring als advocaat.”

“Meestal heb ik er baat bij dat ik deze zaken ook als advocaat heb meegemaakt, omdat ik denk dat ik heel goed aanvoel hoe die patiënt en zorgverlener daar op de zitting zitten. Hoe we hen het beste op hun gemak kunnen stellen en alle kansen geven om hun verhaal te vertellen. Op een zitting oordelen wij niet, wij proberen helder te krijgen wat er gebeurd is. En wat de beweegredenen zijn geweest om voor een behandelrichting of vorm van gesprek te kiezen. Dat oordeel komt pas later. Maar dat is natuurlijk de fraaie vorm waar we naar streven, ik denk dat partijen best wel eens wat kritische gedachten merken als ze een paar keer een vergelijkbare vraag krijgen. Je vraagt niet naar dingen die geweldig zijn gegaan, die voor zich spreken. Dat is het evenwicht dat je moet zien te bewaren.”

“Het tuchtrecht is van de zorgverleners, niet van ons juristen!”

Voorkant bundel 25 jaar tuchtrecht in Wet BIG

Tuchtrecht 25 jaar in de Wet BIG

Dit interview met Willemien Kastelein is er een behorend bij de interviews van de bundel 'Opereren op medisch en juridisch snijvlak, 25 jaar tuchtrecht in de Wet BIG'.

De verschillende invalshoeken in de bundel geven een totaalbeeld van het tuchtrecht zoals dat in die 25 jaar in de Wet BIG is ontstaan. Samengevat uit het voorwoord: "Het is een illusie om te denken dat het tuchtrecht anno 2022 zijn ideale vorm heeft gevonden. Wie daarvan uitgaat, rekent buiten de dynamiek van de veranderende geneeskunst en andere vormen van zorg, nieuwe technieken, nieuwe verwachtingen, andere organisatievormen en nieuwe inzichten in de samenleving." De interviews geven dan ook zowel een beeld van de sterke punten in het tuchtrecht als van mogelijke verbeteringen. 

Op de website staat de online editie van deze bundel.